Surrealistische foto van 2 jongetjes die naar boven kijken waar gevechtsvliegtuigen vliegen.

De dreiging hangt in de lucht
Bombardement Wolfheze

Auteur: Doriet Begemann

Januari 2013
Leestijd: 15 – 20 minuten
Publicatie in Kwartaalblad van Wolfheze
Wolfskreet | September 2013

Het is 17 september 1944. Prachtig mooi weer hult het dorp Wolfheze in zomerse sferen. De 18–jarige Gerrit Brink kan niet écht genieten van de najaarszon. Hij heeft een naar voorgevoel. Dat heeft te maken met het luchtruim boven hem. In het luchtruim heerst een dreiging alsof gevaar in de lucht hangt. Waarom vliegen er vandaag zoveel vliegtuigen boven Wolfheze? Dan is het klokslag 12 uur. Opeens wordt het pikkedonker in de zonneschijn. Het licht wordt tegengehouden door talloze vliegtuigen. Bommenwerpers doen hun intrede in het luchtruim van Wolfheze. Een zoemend en oorverdovend geluid kondigt het begin aan van het bombardement.

Portretfoto van Doriet Begemann
Portretfoto van Gerrit Brink
Portretfoto van Gerrit Brink

Het bombardement

Terug naar het begin van het bombardement. Het is klokslag 12 uur. Een oorverdovend zoemend geluid barst los. De bommenwerpers lossen hun lading. Opeens stort het gipsplafond naar beneden. Ramen springen kapot.

Gerrit schreeuwt zo hard als hij kan tegen de patiënten: "Iedereen onder de tafels." Horen en zien vergaan hem. Hoe lang het heeft geduurd, weet Gerrit niet. Het bombardement lijkt uren te duren. Achteraf blijkt het maar een paar minuten geweest te zijn.

En dan wordt het stil. Doodstil. Langzaam trekt het stof op. Gerrit kruipt onder de tafel vandaan. Naast hem ziet hij een patiënt liggen. Hij is overleden. Zijn schedel is eraf en Gerrit ziet de hersenen op de grond liggen.

Dan loopt Gerrit de gang op en ziet de baas van het paviljoen en zijn vriend Harm Baas. Een kwartier voor het losbreken van het bombardement heeft Gerrit met Harm gesproken.

Harm was naar de kerk geweest en had verteld: "Je zult wel zeggen dat de wereld vanmiddag vergaat. Zo heeft de dominee gepreekt." Aan deze voorspellende uitspraak denkt Gerrit terug als hij Harm ziet. Voor Gerrit vergaat de wereld echt op dit moment.

De baas van het paviljoen zegt tegen Gerrit en Harm: "Jongens, jullie moeten alle mensen in dit gebouw verzamelen die niet gewond zijn. Ga ermee van het terrein af. Breng ze naar achter de stichting."

De jongens zoeken en verzamelen 72 van over de 100 patiënten die op dat moment nog in en rond het gebouw zijn. Gerrit en Harm zelf zijn niet gewond. Ze hebben geen enkel schrammetje.

Gerrit leeft in onzekerheid over het welzijn van zijn familie. Zijn 2 broers, 2 zussen en ouders wonen allemaal in Wolfheze. Hoe is het met ze? Moderne media zijn er niet. Er is dus geen enkele manier om contact te leggen met elkaar. Maar tijd om daarover na te denken, is er niet.

Op dit moment zijn de patiënten de eerste zorg van Gerrit. Zijn verantwoordelijkheidsgevoel voor deze mensen brengt hem ertoe om niet naar huis te rennen.

Video van het interview met Gerrit Brink

Dit fragment hoort bij de serie van geschreven portretten 'De laatste overlevenden van de Tweede Wereldoorlog'.
Gerrit Brink vertelt hoe hij het bombardement van Wolfheze heeft ervaren. Hij was toen 18 jaar oud.
Het bombardement was onderdeel van 'Operatie Market Garden', beter bekend als 'De Slag om Arnhem'.

De slag om Arnhem

Gerrit, Harm en de 72 patiënten staan op de hei. Inmiddels begint het te schemeren. De groep is zomers gekleed en het wordt koud. In alle haast hebben ze geen tijd gehad om warme kleding mee te nemen.

Een onderwijzer spreekt Gerrit en Harm aan. De jongens hebben verplegersjasjes aan. Daardoor zijn ze te onderscheiden van de patiënten. De onderwijzer zegt: "Als je de mensen eten wilt geven, zorg ik daar wel voor. Zie je de boerderij in de verte? Ga daar heen. Ik zorg dat er brood gebracht wordt."

De groep loopt over de hei richting de boerderij. Onderweg passeren ze Engelse parachutisten die op de hei zijn gedropt. Er worden vriendschappelijke groeten uitgewisseld. Meer niet. Ze maken geen praatje met elkaar. De soldaten hebben geen tijd.

Ze marcheren in volle snelheid richting Arnhem dat 10 kilometer verderop ligt. Daar moeten ze vechten tegen de Duitsers. Deze veldslag is de geschiedenis ingegaan als 'De slag om Arnhem'. Deze vindt plaats van 17 tot 25 september 1944 en is onderdeel van 'Operatie Market Garden'.

De groep komt aan bij de boerderij. Gerrit en Harm snijden het brood. Van de boer krijgen ze een emmer spekvet. Dat smeren ze erop en daarna delen ze het eten uit aan de patiënten.

De onderwijzer die voor het brood gezorgd heeft, spreekt Gerrit en Harm opnieuw aan. Hij zegt: "Mijn school staat hier vlakbij in Heelsum. Dat is vanaf hier ongeveer 2 kilometer lopen. De school is in beslag genomen door de Duitsers, maar zij zijn allemaal gevlucht. De bedden staan er nog steeds in."

Na het eten leiden Gerrit en Harm de patiënten naar de school in Heelsum. Ze leggen de mensen met kleren en al in bed en zij vallen als een roos in slaap. Maar de jongens doen zelf geen oog dicht. Ze houden de hele nacht de wacht.

Om 08:00 uur komt de onderwijzer gehaast de school binnen. Hij zegt: "Jullie moeten nu weg want de Duitsers zijn terug." De groep verlaat gelijk de school. Ze gaan op pad naar Bennekom. Dat is ongeveer 6 kilometer lopen. Daar worden ze opgevangen in een school.

De stichting had veel meer patiënten dan de 72 die Gerrit en Harm onder hun hoede hadden. De stichting probeerde alle patiënten en personeel weer in stichtingsverband te krijgen. Na het bombardement was iedereen naar omringende dorpen en steden gevlucht. Het nieuws dat iedereen weer bij elkaar moest komen, ging van mond–tot–mond.

Gerrit hoorde via via dat er veel mensen van de stichting in Ede waren. Zo ging de steeds maar groter wordende groep van de stichting op pad van Bennekom naar Ede. Dat is ongeveer 5 kilometer lopen. Daar verblijven ze een paar weken. Dan horen ze dat ze naar Barneveld moeten. Deze keer worden ze met paarden en wagens vervoerd.

Een penveer

Ontruiming Wolfheze

Terug naar het moment van het bombardement. Hoe is het eigenlijk gegaan met de familie van Gerrit in Wolfheze? Het goede nieuws is dat zijn hele familie de aanval heeft overleefd.

Na het bombardement en de invasie van de Engelsen breekt er een hevige strijd uit met de Duitsers. Het dorp Wolfheze wordt op last van de Engelsen en de Duitsers ontruimd. Iedereen moet gelijk weg. Talloze families worden uit elkaar getrokken. De verwarring is zo groot dat mensen elkaar kwijtraken.

Direct na het bombardement gaan de vader en moeder van Gerrit op zoek naar hun kinderen. Vader rent over de spoorlijn richting het Blindenhuis dat even buiten Wolfheze ligt. Daar werkt zijn dochter. Hij valt onderweg in een bomkrater, klimt eruit en snelt verder. Als hij aankomt, staat het Blindenhuis in brand, maar zijn dochter is nog in leven.

Moeder snelt ondertussen richting de stichting. Zij vindt haar dochter die ook in de stichting werkt en zoekt verder naar Gerrit. Maar hem vindt ze niet. Dan ziet moeder een patiënt van de stichting lopen en aan hem vraagt ze: "Hebt u mijn zoon Gerrit gezien. Weet u waar hij is?” De patiënt antwoordt: "Ja, hem heb ik gezien. Hij is weggegaan met een groep."

Moeder weet nu dat haar zoon in leven is. Maar hoe vind je elkaar? Er is geen telefoon, internet of postbezorging. Mensen vragen aan elkaar of ze hun dierbaren hebben gezien. Zo ook de ouders van Gerrit. Hebt u mijn zoon gezien? Weet u welke kant hij opgegaan is? Kunt u mij vertellen waar hij is? En uiteindelijk hebben ze vragenderwijs hun zoon gevonden.

Gerrit weet de datum niet meer. Maar op een dag komen zijn ouders vanuit Ede naar hem toe. Op dat moment is Gerrit in Barneveld. Ze hebben elkaar die dag veel te vertellen.

We wisten het

Het is 25 januari 2013. Gerrit woont sinds een aantal jaar in Ommen om zo dichter bij zijn kinderen te zijn. Hij zit tijdens het interview in een fauteuil bij het raam met zicht op de achtertuin. Hij praat rustig en bedachtzaam.

Rondom zijn huis is het stil. Het is de rust van een straat in vrede. Een enkele keer rijdt er een auto voorbij. Een moeder met haar kleine meisje op een fietsje passeert het huis. Maar de rust is relatief.

Nu Gerrit in zijn gedachten terugkeert naar het verleden, komen de beelden van de verwoestende oorlog terug. In zijn hoofd is er geen rust. De woorden die hij gebruikt zijn zorgvuldig uitgekozen: zakelijk en neutraal. Het lijkt net alsof hij de toehoorder de ellende die hij heeft meegemaakt wil besparen door het gebruik van niet–emotioneel geladen woorden.

Over het begin van de oorlog vertelt hij: "Ik was 14 jaar toen de oorlog op 10 mei 1940 uitbrak. Ik lag die dag op bed toen er opeens veel rumoer bij ons in de straat was. Ik hoorde ook vliegtuigen in de lucht. Nederland was in oorlog met Duitsland. Dat hoorde ik van vrienden en buren. We hadden thuis een radio en die hebben we aangezet.

Ik kan me nog herinneren dat ik verwarde berichten hoorde want de een sprak zus en de andere zo. Ik geloof dat er een omroeper was die vertelde: 'En nu vallen ze ons hier aan!' Er werd geschoten door vliegtuigen. Dat hoorde ik op de radio. Het eerste dat ik toen dacht, was: wat gaat er nu gebeuren?

Ik ging niet naar school want ik werkte al bij een fietsenmaker in Oosterbeek. Ik ging daar altijd met de fiets naartoe vanuit Wolfheze waar ik woonde. Maar op die dag niet want Duitsland was ons land binnengevallen. En ja, wat zag je eigenlijk? 's Middags heb ik Duitse soldaten gezien in ons dorp.

Wat merkte ik van de Duitsers? Je kon Duitsers tegenkomen. Zij waren niet altijd onvriendelijk hoor. Soms ging ik op de fiets naar Arnhem. Ik kwam dan langs een school die door de Duitsers was ingenomen. Daarin was de SS gevestigd. Zij deden lelijk. Schreeuwen en doen en met geheven arm omhoog 'Sieg Heil' roepen. Dat was hun eigen.

Maar er waren ook anderen. Ik fietste een keer uit Wolfheze weg. Toen zag ik een Duitse officier in zijn vrije tijd een film maken en fotograferen.

Toen ik een jaar of 16 was, heb ik een keer iemand gezien met een Jodenster op zijn kleren. Dat was ergens in een winkel. Ook kan ik me een bord herinneren met de tekst 'Verboden voor Joden'. Verder ben ik tijdens de oorlog geen Joden tegengekomen. Ze waren natuurlijk ook ondergedoken.

We hoorden via via over de concentratiekampen en dat daar Joden werden vergast. Dat werd van mond–tot–mond doorverteld. En ja, wij geloofden dat nieuws. We wisten dat het geen gerucht was.

Toen ik 18 jaar werd, moest ik als dwangarbeider voor de Duitsers werken. Dat wilde ik niet. Daarom ging ik onderduiken bij de stichting. Tegelijkertijd moest ik meehelpen als verpleger. Je moest wat leren. Er waren weleens razzia's. Dan hoorden we: 'Vannacht komt er een razzia en jullie moeten jezelf verstoppen.'

Ik ging vaak samen met mijn vriend Harm Baas weg. Hij was ook onderduiker–verpleger. We gingen samen op pad, een beetje de bossen in. We hebben een keer in een hooiberg bij een boerderij geslapen en dachten dat niemand ons gezien had. 's Ochtends werden we gewekt door de boer. Hij had ons allang opgemerkt en zei: 'Kom maar jongens, het eten staat klaar'. Tja, ergens ben je heel naïef."

Een afbeelding van een typemachine en schrijfgerei.