Het is 10 mei 1940. Sjoerd Bakels springt aan boord van zijn 50 meter lange boot. Dat doet hij altijd op een jeugdige en opgewekte manier. Maar vandaag is de sprong anders. Bij zijn landing licht hij zijn bezorgdheid toe met de woorden: "De oorlog is uitgebroken." Op dat moment slaat de 4–jarige Foekje haar vader intens gade. Wat oorlog precies is, weet ze niet. Maar instinctief voelt ze de onheilspellende lading van de woorden aan. Wat oorlog is, wordt nog dezelfde dag duidelijk. Ze kijkt naar boven en ziet een continu aanhoudende stroom van gevechtsvliegtuigen. Het gierende geluid van ronkende motoren is de hele dag overheersend aanwezig.
Jullie krijgen mijn schip niet!
De 42–jarige schipper Sjoerd Bakels vervoert met zijn schip stukgoed zoals bijvoorbeeld metalen, kolen en kokosnoten. Hij woont en werkt op zijn schip en het is zijn lust en zijn leven. Het geld dat hij verdient, is bestemd voor zijn gezin en de aflossing van zijn schip. De oorlog woedt in alle hevigheid, maar de schipper vaart onvermoeibaar door.
Op een dag in 1940 levert Sjoerd Bakels een vracht af in Den Helder. Hij wil terugkeren naar Amsterdam om een nieuwe lading op te halen. Maar dan hoort hij van een vriend om niet naar de hoofdstad te varen. De Duitsers zijn daar in groten getale aanwezig.
De Duitsers vorderen allerlei soorten schepen. Deze worden omgebouwd tot militaire landingsvaartuigen en ingezet voor de invasie van Engeland. De Duitsers laten een bevel uitgaan dat alle schepen ingeleverd moeten worden.
Maar Sjoerd Bakels weigert dit bevel op te volgen. Hij verdient zijn inkomen met het schip en het is ook zijn woonhuis. Hij is niet van plan om als een vis op het droge te leven.
Sjoerd Bakels verandert van koers. Hij laat Amsterdam links liggen en vaart door naar een scheepswerf in West–Grafdijk. Hij probeert het schip uit het zicht van de vijand te onttrekken. Helaas is het daar niet veilig.
Sjoerd Bakels stuit op een ongelukkige speling van het lot. De eigenaar van de scheepswerf blijkt lid te zijn van de Nationaal–Socialistische Beweging (NSB). In de volksmond worden zij ook wel landverraders genoemd omdat het Nederlanders zijn die samenwerken met de vijand.
De scheepswerfeigenaar krijgt 200 gulden van de Duitsers voor elk schip dat hij aangeeft. Een gemiddeld maandsalaris bedraagt ongeveer 120 gulden. Dus het is een lucratieve manier om snel aan geld te komen.
Maar Sjoerd Bakels is slim. Hij laat een dure reparatie uitvoeren aan zijn schip. Hierdoor verdient de scheepswerfeigenaar meer aan het schip dan aan de 'verklikkerscenten' die hij krijgt van de Duitsers. Daardoor houdt de NSB'er zijn mond.
Voor de zekerheid haalt Sjoerd Bakels stiekem het kwadrant uit het schip. Dit scheepsonderdeel is verbonden aan het stuurwiel en het roer. Het schip is zonder het kwadrant letterlijk stuurloos, het kan geen kant meer op varen.
Na een paar maanden hoort Sjoerd Bakels dat de Duitsers genoeg schepen hebben gevorderd. Hij heeft zijn schip nog, de dreiging is weg en hij gaat weer met frisse moed aan het werk.
De Vertrouwen is mijn God
We nemen een sprong terug in de tijd. Sjoerd Bakels wordt geboren op 28 september 1898. Hij groeit op in een gereformeerde schippersfamilie dat 9 kinderen telt. Als hij oud genoeg is, treedt hij in de voetsporen van zijn vader en wordt ook schipper.
Sjoerd Bakels krijgt de tjalk van zijn vader in bruikleen. Dit scheepstype wordt voortgestuwd door zeilen en heeft een laadvermogen van 120.000 kilo. Sjoerd Bakels verdient zijn inkomen met het transporteren van mest. Hij vervoert deze van Friesland en Groningen naar de bollenstreek in de provincie Zuid–Holland.
Inmiddels is Sjoerd Bakels getrouwd met Lize Besjes. Zij is geboren op 15 april 1905. Samen krijgen ze 9 kinderen waarvan de eerste in 1930 wordt geboren en de laatste in 1946.
Op een dag in 1933 ligt Sjoerd Bakels met de tjalk naast het scheepstype kempenaer. Dit schip is 50 meter lang en 7 meter breed. Het heeft een laadvermogen van 500.000 kilo, is gemotoriseerd en beschikt over woon– en slaapgedeeltes.
Hij raakt in gesprek met de eigenaresse van de kempenaer. Zij vertelt dat haar man net is overleden en dat ze het schip zo snel mogelijk wil verkopen. Ze heeft de kempenaer 6 jaar geleden nieuw laten bouwen voor maar liefst 30.000 gulden.
De jaren dertig is een tijd van economische crisis. Er zijn te veel schepen en er is te weinig vracht om te vervoeren. Veel schippers zitten werkloos thuis. Maar Sjoerd Bakels waagt de sprong in het diepe.
Hij koopt de kempenaer voor 16.000 gulden. Hij heeft 200 gulden aan handgeld en de financiële vooruitzichten zijn onzeker. Toch leent de Scheepshypotheekbank hem het benodigde bedrag. Dit krijgt Sjoerd Bakels op basis van zijn goede naam.
Hij staat namelijk bekend als een betrouwbare man die altijd zijn verplichtingen nakomt. Op basis van vertrouwen krijgt hij een lening van 16.000 gulden en daarvan koopt hij in 1933 de kempenaer.
Naar oud gebruik geeft de schipper zijn schip een naam. Populaire aanduidingen in die tijd zijn 'De Hoop' of 'Het Vertrouwen'. Het is een verwijzing naar de gedachte 'Ik hoop dat het goed gaat' of 'Erop vertrouwen dat het een behouden vaart wordt'.
Maar Bakels doet het net even iets anders en speelt met het lidwoord. Hij noemt zijn schip niet 'Het Vertrouwen', maar 'De Vertrouwen'. Deze naam is een verwijzing naar de manier waarop hij het schip in bezit heeft gekregen. Het is namelijk gekocht op vertrouwen.
Daarnaast is 'De Vertrouwen' een verwijzing naar God. Hij is de vertrouwen van Sjoerd Bakels. Hij redeneert: "God is mijn vertrouwen en Hij beschermt mij en mijn gezin op dit schip." En met deze, voor hem onwrikbare, wijsheid vaart hij met 'De Vertrouwen' de Tweede Wereldoorlog in.
Bombardementen op de Rijn
Sjoerd Bakels vaart met grote regelmaat op de Rijn. Deze rivier begint in Nederland en stroomt ongeveer 800 kilometer door Duitsland. Hij vaart vaak de route Nederland – Duitsland.
Bij het uitbreken van de oorlog verandert de ooit zo vredige waterweg de Rijn in een strijdtoneel van de Duitsers en de geallieerden. De inzet van het gevecht zijn de schepen.
De schippers vervoeren met gevaar voor eigen leven vrachten van Nederland naar Duitsland en omgekeerd. Tijdens de oorlog worden de schippers en hun schepen steeds belangrijker. Een groot deel van het wegennet en het treinspoor is vernield. Daarom worden steeds meer vrachten via waterwegen vervoerd.
De geallieerden halen alles uit de kast om de toe– en afvoer naar en van Duitsland te frustreren. Ze willen de bevoorrading blokkeren. En daar is maar 1 methode voor: verniel het schip en brend het tot zinken.
Foekje herinnert zich als de dag van gister hoe de geallieerden te werk gingen. Zij is het vijfde kind van Sjoerd en Lize Bakels en vertelt: "De gevechtsvliegtuigen kwamen altijd heel laag aanvliegen, ter hoogte van de mast van een schip. Vanaf het water gemeten is dat ongeveer 10 tot 15 meter hoog.
Je hoorde ze al van ver aankomen want ze maakten een hard gierend geluid. Dan vloog ik met mijn vingers in mijn oren naar het achteronder. Dat is beneden het slaapgedeelte van het schip. Zo bang was ik voor al die bombardementen.
En dan het afweergeschut langs de kant van de rivier. Dat waren de Duitsers die de vliegtuigen probeerden neer te halen. Dat zag ik ook gebeuren. Ik zag vliegtuigen in een cirkelend gangetje naar beneden storten. Naarmate de oorlog vorderde, werd het steeds grimmiger.
Ik zag vliegtuigen neerstorten en schepen zinken. Het ene moment zag je een schip varen en het andere moment was het gezonken. Zo erg was het allemaal. En als we ergens moesten lossen en laden in Duitsland, stonden er altijd Duitse soldaten met geweren langs de kant."
Dat Adolf Hitler in Duitsland aan de macht is, merkt Sjoerd Bakels heel snel. Bij elke lading die hij laadt en lost, moet hij zichzelf aanmelden. Dat is overal zo en op zich is er niets bijzonders aan. Maar nu eisen de Duitsers ineens dat hij bij elk contactmoment de Hitlergroet uitvoert.
Hij moet de rechterarm met vlakke hand schuin omhoog houden en daarbij zeggen: "Heil Hitler". Dit betekent 'leve Hitler' of 'heilwensen aan Hitler'. Maar hij weigert dit bevel uit te voeren en geeft de vijand van repliek met de woorden: "Alleen God komt de eer toe. Ik zal deze groet nooit uitspreken."
De Duitsers respecteren hem en daardoor hoeft hij de Hitlergroet niet te doen.
Uitgehongerde mensen
Foekje vertelt: "Ik heb heel veel angst gehad in de oorlog. Zo moesten we over het IJsselmeer in konvooi varen met andere schepen. In het water lagen veel mijnen en daar kon je tegenop varen.
Wij kregen van moeder een dubbel stel kleren aan. Als ons schip op een mijn zou varen, het zou zinken en wij de explosie zouden overleven, dan hadden we tenminste nog een stel extra kleren. Een ander schip kon ons dan opvangen. Dat waren angstige tijden. Ik merkte dat mijn ouders heel bezorgd waren. Je voelde altijd spanning op het schip. Altijd."
De spanning uit zich ook in de omgang met de Duitsers. Onder dwang van de vijand heeft Sjoerd Bakels eens spullen van Joden vervoerd. "Als hij dat weigerde. werd hij gewoon neergeknald", zegt Foekje. Ze benadrukt: "Wij hebben niet voor de Duitsers gevaren. We hebben louter en alleen die ene lading vervoerd."
Foekje weet nog wat voor Joodse goederen er werden vervoerd. "In het ruim zag ik heel mooi speelgoed liggen. Ik dacht nog: wat moeten die kinderen rijk geweest zijn! Wij mochten niet met een pop of een ander speeltje bij het ruim staan want de Duitsers hielden toezicht.
Mijn moeder zei tegen ons: 'Denk erom dat je niet bij het ruim gaat staan. De Duitsers kunnen denken dat jullie speelgoed uit de lading komt en dan moet je het ook inleveren.'"
Wanneer het was en in welke stad De Vertrouwen lag aangemeerd, weet Foekje niet meer. Maar op een dag speelt ze buiten op het dek. Als ze opkijkt, ziet ze langs de kade een praam. Dat is een plat schip, ook wel dekschuit genoemd. Daarop staan allemaal mensen. Ze zijn vel over been en het zijn net lopende geraamtes. Hun holle ogen staren doelloos over het water.
Zij moeten op last van de Duitsers de vracht uit De Vertrouwen sjouwen. Dan haalt een broer van Foekje rauwe aardappels uit de stuurhut. De uitgehongerde mensen zien het eten en vliegen erop af. Maar ze worden door de Duitsers bruut weggejaagd.
Sjoerd Bakels ziet het tafereel met lede ogen aan. Hij twijfelt geen moment en kookt een grote emmer met aardappels. Uit het zicht van iedereen laat hij het eten afkoelen.
Dan wacht hij op het moment dat de Duitsers weggaan om te eten. Hij wenkt de uitgehongerde mensen en biedt ze de afgekoelde aardappels aan. Foekje ziet hoe ze er letterlijk bovenop springen. Zo'n enorme honger hebben de mensen.
Lize Bakels kan het niet meer aanzien. Ze loopt naar binnen en de tranen rollen over haar wangen van verdriet. Hoe kunnen mensen elkaar dit aandoen?
Foekje vertelt: "Ik heb later nog met mijn ouders gesproken over de oorlog. Mijn vader vertelde dat die uitgehongerde mensen Joden uit Polen waren.
Weet je, de schippers hadden onderling veel contact met elkaar. Als kind hoorde ik ze praten over gasovens. Ik wist toen niet wat het woord betekende. Maar ik was er wel een beetje bang van. Dat kwam door de manier waarop de schippers er met elkaar over spraken. Ik voelde dat instinctief aan.
Pas later besefte ik dat ze spraken over de Joden die vergast werden in de concentratiekampen. Ze vertelden het elkaar door dat de Joden in de gasovens werden gegooid."
"De Here bewaart ons"
Het is december 1942 en de kerstvakantie is in zicht. De Vertrouwen ligt in de haven van Düsseldorf in Duitsland. Sjoerd Bakels is niet aanwezig op het schip. Hij is op reis richting Nederland om zijn 3 oudste kinderen op te halen. Zij verblijven in Sneek op een schippersinternaat. Hij reist met de trein omdat dit de goedkoopste en de snelste manier is.
Als de avond invalt en de zon achter de horizon verdwijnt, klinkt er opeens het geluid van de sirene in de haven van Düsseldorf. Dat is het sein van aankomend gevaar van bombardementen. Iedereen moet zichzelf zo snel mogelijk in veiligheid brengen. Mensen vluchten de schuilkelders in. Maar Lize Bakels blijft met haar 5 kinderen, waarvan de jongste in de wieg ligt, in De Vertrouwen.
"Waarom gaan we niet naar de schuilkelder?" vragen de kinderen aan moeder. Zij zegt daarop bewust en zelfverzekerd: "De Here kan ons op het schip ook wel bewaren." Na dit ferme antwoord steekt iedereen de handen uit de mouwen om alle ramen te verduisteren.
Er mag geen straaltje licht van de petroleumlamp naar buiten glippen. Gebeurt dat wel, dan is het schip vanuit de lucht zichtbaar. Daardoor wordt het een doelwit en daarom moet alles 'lichtdicht' zijn.
Nadat de voorbereidingen getroffen zijn, zegt Lize Bakels: "Ik ga eerst bidden of we bewaard mogen blijven. Daarna zal ik jullie uit de kinderbijbel voorlezen. Ik stop pas als het bombardement afgelopen is."
In de verte hoort Foekje het geluid van ronkende en gierende motoren naderen. Moeder is inmiddels begonnen met het voorlezen uit de kinderbijbel. En dan bereiken de bommenwerpers de haven van Düsseldorf.
Net zoals je bij onweer wacht op de donder na een bliksemflits, zo wacht Foekje op het moment dat de bommenwerpers hun lading droppen. En dan is het zover. Het bombardement begint. Buiten gaat het vreselijk tekeer en het is een oorverdovend lawaai.
Maar in de besloten ruimte van De Vertrouwen heerst er rust. Moeder straalt een enorme kalmte uit. Deze rust brengt ze over op haar kinderen. Daardoor raakt niemand in paniek. De woorden die ze voorleest, zijn niet allemaal te verstaan. Maar dat hoeft ook niet want iedereen kent de verhalen.
Eindelijk is het bombardement afgelopen. De Vertrouwen is er nog en niemand is gewond. De bommen hebben het schip niet geraakt. Dan zegt Lize Bakels op een manier alsof ze een verhaaltje heeft voorgelezen voor het slapengaan: "En nu naar bed."
Maar daar is niet iedereen het mee eens. Eén van de kinderen zegt: "Moeder, u hebt gebeden of wij bewaard mochten blijven, dan moet u daar ook voor danken." "Daar heb je gelijk in", zegt ze en ze spreekt een dankgebed uit. Daarna zoekt iedereen zijn of haar bed op.
Als de zon opkomt en het licht de duisternis verdrijft, wordt duidelijk dat De Vertrouwen wonderbaarlijk bewaard is gebleven. De schepen die voor en achter De Vertrouwen lagen, zijn allebei geraakt door een bom. De mensen die daarop woonden, waren niet aanwezig op de schepen. Ze waren allemaal gevlucht naar de schuilkelder. Maar op deze schuilkelder is een dieptebom gevallen en alle mensen die erin zaten, zijn omgekomen.
Naar het ziekenhuis in Delft
In december 1943 wordt Sjoerd Bakels ernstig ziek. Hij heeft tuberculose (tbc). Dit is een zeer besmettelijke en dodelijke infectieziekte. Hij wordt afgevoerd naar een ziekenhuis in Delft en verblijft daar in quarantaine.
Een zetschipper, dat is een schipper die vaart voor rekening van de eigenaar van een schip, vaart verder op De Vertrouwen. De zetschepper draagt een deel van zijn inkomsten af aan Sjoerd Bakels.
Foekje vertelt: "Ik lag toen ook al in het ziekenhuis van Delft met difterie. Dat was toen een epidemie in Nederland. Daar zijn heel veel kinderen aan overleden. Mijn vader en ik lagen praktisch naast elkaar in het ziekenhuis. Elk in een barak.
Moeder heeft nog een tijdje doorgevaren met de zetschipper en de rest van de kinderen. Toen is ze ook in Delft gaan wonen omdat mijn vader en ik daar in het ziekenhuis lagen."
De één noemt het de leiding van God, de ander misschien puur geluk, maar Lize Bakels vindt met de rest van het gezin gelijk woonruimte in Delft. Ze betrekt een huis aan de Fabritiusstraat 27. Deze woning is van de broer van Sjoerd Bakels die net is verhuisd naar Delfzijl. Voor zolang het nodig is, mag het gezin Bakels in het huis wonen.
Eindelijk wordt Foekje ontslagen uit het ziekenhuis. Maar ze is nog wel zwak en moet thuis veel rusten. Hoe gaat het ondertussen met Sjoerd Bakels in het ziekenhuis?
Foekje vertelt: "Iemand had tegen vader gezegd: 'Je moet petroleum drinken op een nuchtere maag, dan ben je zo weer beter.' Petroleum is olie, een brandstof. Dus nam vader iedere ochtend een flinke slok. Dit deed hij uit het zicht van de artsen want zij zouden het natuurlijk nooit goedkeuren. Of het gewerkt heeft? Hij ging heel snel van positief naar negatief. Oftewel, het ging heel snel beter met hem. Ha, daar waren de artsen heel verbaasd over."
Dan wordt Lize Bakels heel erg ziek. Sjoerd Bakels wil per se naar huis. Hij zegt tegen de artsen: "Ik moet nu bij mijn vrouw zijn en haar helpen want ze is heel erg ziek. Mijn gezin heeft me nodig." Maar hij krijgt hiervoor geen toestemming. Hij is nog niet beter en tbc is een zeer besmettelijke ziekte. De artsen willen niet dat hij anderen besmet.
Foekje zegt: "Toen is hij 's nachts weggelopen uit het ziekenhuis. De artsen konden er niet zo heel veel tegen doen. Zij adviseerden vader om thuis in ieder geval veel te rusten op bed."
Video van het interview met Foekje Begemann-Bakels
Dit fragment hoort bij de serie van geschreven portretten 'De laatste overlevenden van de Tweede Wereldoorlog'.
Foekje vertelt op boeiende wijze over de ervaringen die zij heeft meegemaakt tijdens de oorlog.
Razzia
Op een dag hoort Lize Bakels rumoer in de straat. Wat is er aan de hand? Duitse soldaten zijn bezig met een razzia. De vijand valt elk huis binnen. Ze zijn op zoek naar Joden en naar Nederlandse mannen. Laatstgenoemden worden in het kader van de 'arbeidseinsatz' opgepakt en ingezet als dwangarbeider.
De oudste zoon van Sjoerd en Lize Bakels, Adrie is thuis. Het is een grote jongen voor zijn leeftijd en hij heeft een donker uiterlijk. Dus hij zou zeer geschikt zijn als dwangarbeider of door kunnen gaan voor Jood. Hoe je het ook wendt of keert, hij loopt een groot risico om meegenomen te worden.
Lize Bakels neemt het zekere voor het onzekere. Ze zegt beslist tegen Adrie: "Jij gaat hier aan de keukentafel zitten en je speelt met de blokjes." Zo wil ze de indruk wekken dat Adrie niet goed bij zijn hoofd is. Wie speelt er anders met blokjes op deze leeftijd?
Dan vallen soldaten het huis binnen en vragen: "Waar is de man?" Zij antwoordt: "De man is ziek, krank. Hij ligt boven op bed en heeft tuberculose." Bij het horen van het woord tuberculose vluchten de Duitsers het huis uit. Ze zijn als de dood voor deze ziekte en ze willen geen enkel risico lopen op besmetting.
Foekje vertelt: "De Duitsers zijn ook bij de buren geweest. Ook daar zochten ze naar de man des huizes. Maar hij zat verstopt onder de grond. Middenin hun huiskamer zat een luik. Hierover hadden ze een kleed gelegd.
Een soldaat vroeg naar de man. Een klein jongetje van 4 jaar oud antwoordde en wees naar de grond: "Papa zit daar". Toen heeft de Duitser net gedaan of hij het niet hoorde. Hij is gewoon weggegaan. Er zaten dus ook goede Duitsers tussen."
Liquidatie in Delft
Foekje vertelt: "Schipperskinderen gingen vaak maar een paar jaar naar school. Als het schip ergens lag, werd er een school gezocht. Dan ging je een poosje naar school. Je kreeg huiswerk mee dat je moest maken op het schip. Als je weer ergens lag met het schip, zocht je weer een school en bracht je het huiswerk mee. Zo ging dat.
Toen ik 8 jaar oud was, ging ik in Delft naar school. Tijdens de reis naar school moest ik altijd een brug over. Op een dag stond deze open. Ik zag een schip voorbij varen met allemaal gevangenen erop.
De Duitsers liepen over het dek heen en weer. Het waren allemaal Nederlanders die opgepakt waren. Ik ben daar in mijn hoofd de hele dag mee bezig geweest. Ik dacht: wat erg dat die mensen opgepakt zijn en opgesloten zitten!
Ook heb ik op klaarlichte dag een liquidatie gezien in de straten van Delft. Iemand kwam aanfietsen en pakte een pistool uit zijn zak. Daarmee schoot hij iemand door het hoofd. Ik zag het slachtoffer neervallen op de grond.
Wie daarvoor verantwoordelijk is geweest, weet ik niet. Het kunnen de Duitsers zijn geweest, de NSB of het verzet. Ik schrok wel natuurlijk, maar ik ben gewoon doorgelopen. Je moet niet vergeten dat het oorlog was, er gebeurde zoveel. Maar vergeten, doe je nooit."
De hongerwinter 1944‐1945
Het gezin Bakels heeft nooit honger geleden op het schip. Het had, zoals Foekje het verwoordt, een 'levende have' aan boord. Op het schip woonden 'tijdelijk' allerlei soorten dieren zoals kippen en konijnen. Deze werden eigenhandig geslacht, gebakken of gebraden en daarna opgegeten.
Lize Bakels kocht altijd balen met meel. Daarvan bakte ze brood. De schippers die voedsel vervoerden, verkochten deze aan andere schippers.
Maar in Delft heeft het gezin Bakels geen ruimte voor een 'levende have'. Er zijn ook geen schippers met vrachten voedsel. Het eten wordt door de overheid verdeeld. Mensen krijgen bonnen en die kunnen ze bij een centraal afhaalpunt inleveren voor bijvoorbeeld suiker, koffie en brood.
Maar dat eten is bij lange na niet genoeg om de honger te stillen. En het voedseltekort wordt nog erger. De winter van 1944–1945 is de geschiedenis ingegaan als de Hongerwinter. Meer dan twintig duizend mensen zijn om het leven gekomen door honger, uitputting en kou.
Foekje herinnert zich: "Bij het ontbijt kregen we een half sneetje brood. Daarmee moest je het tot 13:00 uur doen. Dan kreeg je weer een half sneetje brood. Voor het slapengaan, kregen we soms een stukje rauwe suikerbiet, koolblad of aardappelschil. Het werd niet gekookt. De gedachte was: als je maar wat te knauwen hebt en iets in je maag hebt. Daarmee kon je het ergste hongergevoel een klein beetje onderdrukken."
In april 1945 is Sjoerd Bakels voldoende genezen van tuberculose. Hij besluit om eten te zoeken in Friesland waar nog voedsel is. Met een bevriende schipper vaart hij op een tjalk mee naar het Noorden. Maar hij moet wel voorzichtig zijn dat hij niet wordt opgepakt door de Duitsers. De vijand zoekt nog steeds mannen om in te zetten als dwangarbeider.
Op een dag krijgt Lize Bakels bericht van haar man. Hij heeft aardappels vanuit Friesland gestuurd naar Den Haag. Een bevriende schipper heeft deze vervoerd. De aardappels kan ze nu ophalen. Rond 08:00 uur vertrekt ze samen met haar oudste zoon Adrie richting Den Haag. Ze gaan lopend op pad en nemen een handkar mee voor de aardappels.
Ze bereiken de schipper, vullen de handkar met aardappels en zetten de terugtocht in. Dan zien ze aan de overkant van het water een groep NSB'ers op de pont stappen. Adrie rekent snel uit dat ze elkaar bij de aanlegplaats zullen tegenkomen en ziet de bui al hangen.
Adrie zegt: "Moeder, zullen we nu linksaf de steeg ingaan? Dan hoeven wij ze niet tegen te komen. Straks pakken ze onze aardappels af." Lize Bakels ziet de noodzaak er niet van in en ze lopen gewoon door. Had ze maar beter naar de voorspellende uitspraak van haar zoon geluisterd!
De NSB'ers stappen van de pont af, zien de handkar met aardappels en nemen het eten in beslag. Maar daar laat Lize Bakels het niet bij zitten.
Ze is zo verschrikkelijk boos dat ze gelijk naar de Duitse ambassade doorloopt. Hoe lang ze op de stoep voor de Duitse ambassade heeft gezeten, weet niemand meer. Maar dat ze haar aardappels terug zal halen, dat staat als een paal boven water.
Dan ziet ze een Duitse wachtcommandant vanuit de ambassade naar buiten lopen. Ze bedenkt zich geen moment en spreekt hem in vloeiend Duits aan. Deze taal heeft ze geleerd op haar vele schippersreizen naar Duitsland. Ze legt uit wat haar overkomen is en ze wil haar eten terug.
Hij begrijpt het onrecht wat haar is aangedaan. Ze heeft nog dezelfde dag haar aardappels teruggekregen.
Bevrijding
Dan is het mei 1945 en Delft wordt bevrijd door de geallieerden. De Nederlandse vlag die jarenlang verboden was, wordt nu massaal tevoorschijn gehaald. Overal in de stad wappert het rood–wit–blauw trots en fier in de wind.
Een uitzinnige menigte rent de straten op en door om het blijde nieuws met elkaar te delen. Er heerst geen angst meer. Opluchting en blijdschap voeren de boventoon. Dagenlang vieren mensen feest in de straten van Delft omdat ze vrij zijn.
Foekje vertelt met een lach op haar gezicht: "Er reden tanks door de straten en de geallieerden deelden chocolade uit." En dan betrekt haar gezicht: "Maar het was ook een beeld van schrik voor bepaalde groepen mensen omdat ze met de Duitsers hadden samengewerkt. Ik heb het over de landverraders, de NSB'ers. En ook de meisjes die met de Duitsers hadden geheuld; zij werden allemaal kaalgeschoren.
Ik zie ze nog zitten op straat. Ze werden op een stoel neergezet voor hun huis. Dan keek de hele straat toe. Ze werden uitgescholden en toen ging al hun haar eraf. Later kon je ze nog steeds herkennen. Ze bedekten hun kale hoofd met een doek. Je weet wel, zoals vrouwen uit de badkamer komen met een handdoek over hun hoofd, zo zagen die meiden eruit.
Ik had geen medelijden met ze want het was hun verdiende loon. Eindelijk was er gerechtigheid. Ik had en heb nog steeds een heel groot rechtvaardigheidsgevoel.
Het was natuurlijk vreselijk oneerlijk dat Duitsers zomaar je huis binnenvielen. Ze namen dan van alles in beslag: fietsen, dekens, eten, radio's en natuurlijk mensen, eigenlijk alles wat ze maar mee konden nemen.
Daarom had mijn vader in de zomer de dekens verstopt in een kist. Deze begroef hij in de grond van onze achtertuin. Als het winter werd. groef hij de kist weer uit. Dekens had je gewoon nodig in de winter om warm te blijven. Gelukkig hebben de Duitsers bij ons nooit de dekens te pakken gekregen."
Na de bevrijding wordt er in de omgeving rond Delft voedsel gedropt vanuit vliegtuigen. De Fabritiusstraat grenst pal aan het weiland. Het gezin Bakels hoeft alleen maar door de eigen achtertuin te lopen om bij het voedsel te komen.
Foekje vertelt: "De meeste blikken waren gevuld met kaakjes, dat zijn een soort biscuitjes, en brood. Voor de rest weet ik het niet meer precies. Er werd heel veel gedropt, wel honderden blikken. Ik weet nog dat we een aantal blikken kaakjes hadden en toen zei mijn vader: 'We bewaren 2 blikken voor het geval er weer een oorlog uitbreekt.'"
Foekje lacht en vertelt verder: "We hebben ze wel 2 jaar bewaard. Maar op een gegeven moment hadden we zoiets: we eten het nu maar op. Ik weet ook nog dat ik een witte boterham kreeg. Een hele en die mocht ik in 1 keer opeten. Toen ben ik op de stoep voor ons huis gaan zitten. De boterham heb ik kruimeltje voor kruimeltje opgegeten. Daar denk ik nu nog steeds aan terug als ik een witte boterham eet."
De Vertrouwen is ongeschonden uit de oorlog gekomen. De zetschipper heeft het schip na de bevrijding naar Delft gebracht. De NSB'ers moesten als taakstraf het hele schip schoonboenen. Als dat gebeurd is, wordt het gezin Bakels herenigd met De Vertrouwen. Daarna stuurt Sjoerd Bakels zijn schip uit de haven van Delft richting de wateren van een vrij Europa.
Foekje Begemann-Bakels
Foto: Foekje poseert in de eigen achtertuin.
De verteller van dit verhaal is de inmiddels 77–jarige Foekje Begemann–Bakels. Ze woont in Harderwijk. Tijdens het interview zit ze in haar favoriete stoel die bij het raam staat. Haar handen houden 2 naalden vast waarop draad is gespannen.
Ze breit een trui met een schip erop voor haar kleinzoon. Het voornemen is ‐ 'Dat vind je toch niet vervelend?' – om tijdens het gesprek gewoon verder te breien. Maar daar komt niet veel van terecht. Als ze teruggaat naar het verleden en haar verhaal vertelt, legt ze telkens haar breiwerk neer. Ze is volledig geconcentreerd op het juist reconstrueren van het verleden.
Hoewel ze bij het uitbreken van de oorlog nog maar 4 jaar oud was, benadrukt ze dat de verhalen waarheidsgetrouw zijn. Tijdens verjaardagen met haar familie praten ze met grote regelmaat over de Tweede Wereldoorlog. De verhalen die Foekje vertelt, zijn allemaal bevestigd door haar familie.
In 1936 ziet Foekje het levenslicht. Ze is het vijfde kind van Sjoerd en Lize Bakels en wordt geboren op De Vertrouwen. Het schip ligt dan aangemeerd in de plaats Vilvoorde in België. Als Sjoerd Bakels aangifte doet bij de burgerlijke stand, mag hij van de Belgische ambtenaar de naam opgeven. Hij zegt: "Ze heet Foekje Renske Bakels." De ambtenaar geeft ongevraagd zijn ongezouten mening en zegt: "Renske is geen naam."
Bij thuiskomst laat Sjoerd Bakels de papieren aan zijn vrouw zien. Zij leest hardop voor: "Foekje Renée? Het moet Renske zijn hoor!" Dan blijkt dat de Belgische ambtenaar de naam Renske op eigen initiatief heeft vervangen door Renée. Sindsdien gaat ze gemakshalve door het leven met alleen de naam Foekje.
Heeft de oorlog invloed gehad op het karakter van Foekje? Ze vertelt: "Ik was als kind zeer leer– en nieuwsgierig naar de wereld om mij heen. Daarnaast was ik ook een vrolijk en blij kind. De oorlog moet haast wel invloed gehad hebben op mijn vrolijkheid," analyseert ze. "Maar" zegt ze erbij "de vrolijkheid en de behoefte aan vrolijkheid is bij mij altijd gebleven.
Het is moeilijk om bij jezelf vast te stellen in hoeverre de oorlog je karakter heeft getekend. Iets wat je meegemaakt hebt, draag je altijd mee in je leven. Je weet nooit hoe je anders geweest had moeten zijn als je de oorlog niet had meegemaakt. Dat kan geen mens weten."
Van het nazisme en het fascisme tijdens de oorlog heeft Foekje niets meegekregen. Ze wijt dat aan haar leeftijd. Ze was destijds te jong om gebeurtenissen in z'n volle omvang te begrijpen.
"Je accepteert situaties als kind veel makkelijker omdat je er niet de juiste betekenis aan kunt geven. Het is een gegeven en je begrijpt het onvoldoende. Ik zal een voorbeeld geven.
Tijdens de oorlog ging ik 's ochtends scherven zoeken op het dek van ons schip. Dit deed ik samen met mijn broers, broertjes en zus. De scherven waren afkomstig van gebombardeerde schepen. Wie de mooiste scherven kon vinden, had gewonnen. Wij maakten er een spel van.
Het was natuurlijk heel erg dat die schepen gezonken waren en de inzittenden misschien overleden waren. Maar ik kon dat toen niet in het juiste perspectief plaatsen. Als ik daar nu aan terugdenk, ben ik daar zelf eigenlijk heel verbaasd over. Dat je er als kind een spel van maakt. Het is gek, maar het is wel zo."
Daarnaast kijkt Foekje heel nuchter terug op de oorlog. "Het is een periode die voorbij is gegaan", analyseert ze. "Maar" vervolgt ze, "je moet niet vergeten dat oorlog je leven wel tekent. De oorlog heeft bij mij vooral lichamelijk doorgewerkt.
Toen ik ongeveer 50 jaar was, was ik buiten aan het werk in de tuin. Opeens vloog er een vliegtuig heel laag over. Ik dook gelijk weer in elkaar en duwde mijn vingers in mijn oren. Ik deed dat op precies dezelfde manier zoals ik dat als kind ook deed tijdens bombardementen."
Het klinkt heel vreemd, maar Foekje vertelt dat de oorlog haar juist dankbaarder heeft gemaakt. "Mij heeft het in die zin wat opgeleverd. Als ik 's avonds mijn pyjama aantrek, denk ik: heerlijk dat dit kan. Ik kan rustig slapen want er is geen oorlog. Ik hoef niet meer in spanning te zitten voor dreigende bombardementen. Ook is er genoeg voedsel. Ik hoef geen honger meer te lijden.
Wij, die de oorlog hebben meegemaakt, waarderen de vrijheid veel meer dan zij die dit niet hebben meegemaakt. Ik besef wat het is om in vrede te leven. Ik denk altijd aan alle christenen die vervolgd worden om hun geloof. Zij leven dagelijks in spanning. Zij worden onderdrukt, opgepakt en vermoord omdat ze in God geloven. Ik bid elke dag voor ze dat zij op een dag in vrijheid hun geloof kunnen belijden."